Tatoeagebeleid in strijd met goed werkgeverschap
Een medewerker van de Rotterdamse openbaarvervoersorganisatie RET werd door zijn werkgever verplicht om zijn zichtbare tatoeage met pleisters af te plakken tijdens werk. De vraag of dit tatoeagebeleid van de werkgever mag, stond onlangs centraal bij het Hof Den Haag.1
Het tatoeagebeleid van RET
Het verbod op zichtbare tatoeages dat de RET hanteert, geldt enkel voor zogeheten Controleurs Openbaar Vervoer (COV) wanneer zij hun werk in uniform verrichten. COV’ers zijn toezichthouders in de metro met handhavende taken. Andere RET-medewerkers en COV’ers in burger mogen volgens het tatoeagebeleid wel zichtbare tatoeages dragen.
De Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel heeft in 2019 een rechtszaak aangespannen tegen RET, omdat de werkgever een dag het salaris van een medewerker inhield. De medewerker weigerde zijn arm te bedekken met een lange mouw of pleisters, waarop de getatoeëerde namen van zijn kinderen te zien waren. De kantonrechter heeft in 2019 de Vakorganisatie in het ongelijk gesteld, de RET hoefde het tatoeagebeleid niet aan te passen. De Vakorganisatie ging vervolgens tegen de uitspraak van de kantonrechter in hoger beroep.
Oordeel van het Hof Den Haag
Het Hof Den Haag zette een streep door de uitspraak van de kantonrechter. Het tatoeagebeleid van RET is in strijd met goed werkgeverschap én maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de COV’ers. De vraag ging voornamelijk over of het tatoeagebeleid wel geschikt en in verhouding was om het doel te bereiken. De RET beoogde namelijk met het beleid een neutrale, professionele en uniforme uitstraling van de COV’ers, waardoor gezag en veiligheid zouden worden bevorderd.
De Vakorganisatie stelde dat reizigers in het openbaar zichtbare tatoeages niet (meer) ervaren als niet of minder neutraal, professioneel en uniform. Dit wist de organisatie aan te tonen door middel van een enquête en evaluatie van de Nederlandse politie, waaruit niet bleek dat passagiers tatoeages als afschrikwekkend, minder professioneel of gezagsondermijnend ervaren. De politie en de marechaussee hebben dan ook hun tatoeagebeleid op grond hiervan versoepeld. Het is niet absoluut verboden om zichtbare tatoeages te hebben, maar er zijn wel regels. Op het hoofd, in de nek en op de handen worden tatoeages bijvoorbeeld niet getolereerd. Wat het standpunt van de Vakorganisatie daarnaast ondersteunde was dat alle andere medewerkers in RET-uniform wel zichtbare tatoeages mogen dragen. De COV’ers in uniform zijn de enige werknemers van RET die hun tatoeages niet zichtbaar mogen dragen.
Een werkgever heeft in principe het recht om instructies te geven aan zijn werknemers omtrent het verrichten van de arbeid of met betrekking tot de goede orde binnen de organisatie. Dit instructierecht is echter niet grenzeloos. Hof Den Haag achtte het tatoeagebeleid van deze werkgever in strijd met een grondrecht. Het verplicht bedekken van de tatoeages maakt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het beperkt de mogelijkheid tot persoonlijke expressie van de COV’ers omdat de tatoeages vaak verwijzen naar gebeurtenissen uit het leven.
Conclusie
Het Hof is op grond van bovenstaande punten van oordeel dat het tatoeagebeleid van RET in strijd is met goed werkgeverschap, en vernietigt daarom de eerdere uitspraak van de kantonrechter. De COV’ers zijn hiermee niet langer meer verplicht de instructies van de werkgever betreffende het tatoeagebeleid na te komen.
1 Gerechtshof Den Haag 28-12-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2552.
Wil je er meer over weten? Bel Kaper Nooijen Advocaten. Wij weten hoe het zit!