Transitievergoeding bij ontslag op staande voet.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW is een werkgever aan een werknemer een transitievergoeding verschuldigd wanneer de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst (kortgezegd) op initiatief van de werkgever tot een einde komt of op initiatief van de werknemer als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. Op deze verplichting van de werkgever worden in lid 7 van artikel 7:673 BW drie uitzonderingen gemaakt, namelijk ten aanzien van de werknemer die nog geen 18 jaar oud is, ten aaznien van de werknemer die de persioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en / of ten aanzien van de werknemer die ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
De tekst van artikel 7:673 BW in combinatie met de niet zo consequente uitspraken van de wetgever tijdens de totstandkoming van de WWZ heeft de nodige vragen opgeroepen over de verschuldigdheid van de transitievergoeding in gevallen waarin sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Immers, de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werkgever. Is in het geval dat sprake is van een dringende reden de uitzondering van lid 7 (ernstig verwijtbaar handelen) een gegeven of is de transitievergoeding zelfs in dat geval verschuldigd?
Op 30 maart 2018 (ECLI:NLHR2018:484) gaf de Hoge Raad antwoord op deze vraag. De Hoge Raad overwoog dat ernstig verwijtbaar handelen niet kan worden aangenomen enkel vanwege het feit dat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. De Hoge Raad verwijst in haar overwegingen naar het feit dat reeds voor inwerkingtreding van de WWZ had te gelden dat van een dringende reden ook sprake kan zijn zonder dat werknemer een verwijt te maken valt. De wetgever heeft met de invoering van de WWZ geen verandering aan willen brengen aan dit uitgangspunt, zo concludeert de Hoge Raad op basis van de totstandkomingsgeschiedenis ‘als geheel gelezen’. Het is dan ook niet uitgesloten dat een werknemer die rechtsgeldig op staande voet is ontslagen recht heeft op een transitievergoeding.
Het voorgaande betekent dat zelfs wanneer vaststaat dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven er dus apart moet worden beoordeeld of de werknemer niet alleen verwijtbaar, maar ook nog ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Van ernstig verwijtbaar handelen is niet snel sprake, dat heeft de juridprudentie ons al wel geleerd. In veel gevallen zal de vergoeding dan ook gewoon verschuldigd zijn. Is bovendien al sprake van ernstig verwijtbaar handelen, dan kan de kantonrechter er ook voor kiezen alsnog een transitievergoeding toe te kennen indien het niet toekennen van de vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:673 lid 8 BW).
Het verschuldigd zijn van een ontslagvergoeding aan de werknemer die terecht op staande voet is ontslagen…een verplichting die in de praktijk maar moeilijk uit te leggen is aan werkgevers, zeker nu de WWZ aan hen is verkocht als middel om het ontslagrecht (onder andere) “goedkoper” te maken.
Wil je advies over jouw situatie? Neem contact met ons op voor het plannen van een afspraak.