Studiekostenbeding, een update
Wanneer de werkgever tijdens de arbeidsovereenkomst kosten maakt voor een door de werknemer te volgen opleiding kan de werkgever de werknemer een beding of overeenkomst voorleggen waarin de werknemer wordt verplicht (een deel van) die kosten terug te betalen, als de arbeidsovereenkomst binnen een bepaalde tijd eindigt of niet wordt voortgezet: het studiekostenbeding/de studiekostenovereenkomst.
Als de werkgever de arbeidsovereenkomst na de bepaalde tijd niet (tijdig) voortzet, is het eindigen van de eerdere overeenkomst niet aan de werknemer te wijten en is hij niet gehouden de studiekosten terug te betalen 1.
De terugbetalingsverplichting kan betrekking hebben op allerlei soorten kosten, zoals lesgeld, studiemateriaal maar ook het loon over de tijd waarin de opleiding feitelijk is gevolgd.
De werknemer aan wie een studiekostenbeding/studiekostenovereenkomst wordt voorgelegd heeft meestal geen andere keuze dan daarmee in te stemmen, mits hij de voorgehouden functie of opleiding ambieert. Het studiekostenbeding is niet met wettelijke regels omkleed, zoals bijvoorbeeld een concurrentiebeding wel. Het is zelfs niet verplicht om het schriftelijk vast te leggen, maar uiteraard wel zeer sterk aan te bevelen. In de jurisprudentie is namelijk bepaald dat wanneer een schriftelijke overeenstemming over terugbetaling van studiekosten ontbreekt, een werkgever er niet gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat de studiekostenbeding ook daadwerkelijk is overeengekomen 1.
De mogelijkheid om loon over de studietijd terug te vorderen is door Hoge Raad begrensd in het standaardarrest Muller/Van Opzeeland 2. De werknemer kan alleen worden gehouden aan een beding dat hem verplicht het loon terug te betalen als:
a. Is vastgesteld over welke periode de werkgever baat zal hebben van de door de studie verworven kennis en vaardigheden.
b. De terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voort te duren van de arbeidsovereenkomst gedurende de onder a. bedoelde periode (glijdende schaal).
c. De consequenties duidelijk aan de werknemer zijn uiteengezet.
d. Het initiatief voor de beëindiging is uitgegaan van de werknemer (bijzondere omstandigheden daargelaten).
Aangenomen moet worden dat deze criteria ook gelden bij het terugvorderen van de kosten van de opleiding en het studiemateriaal. De lagere rechtspraak is echter niet eenduidig.
Nu de Wet niets specifiek regelt voor het studiekostenbeding, moeten rechters de geldigheid van zo’n beding toetsen aan de normen van goed werkgeverschap en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. In die lagere rechtspraak vinden we met betrekking tot de echte scholingskosten vergelijkbare eisen terug, zoals:
a. Duidelijk moet zijn in welke periode de werkgever baat heeft van de studie van werknemer.
b. Er moet sprake zijn van een glijdende schaal met betrekking tot de terugbetalingsverplichtingen.
c. Bij het aangaan van het beding moet gewezen worden op de consequenties van het beding.
d. Het studiekostenbeding moet duidelijk zijn geformuleerd.
Als aan een of meer van deze eisen niet is voldaan, kan dat ertoe leiden dat de vordering van de werkgever geheel wordt afgewezen of aanzienlijk wordt gematigd. Onduidelijkheden in de formulering van het studiekostenbeding komen doorgaans voor rekening van de werkgever.
Het studiekostenbeding houdt de gemoederen flink bezig. Nog altijd wordt er vaak over geprocedeerd, met verschillende uitkomsten. Dit komt enerzijds omdat een wettelijke regeling ontbreekt en anderzijds omdat de vraagstukken moeten worden beantwoord in de sleutel van goed werkgeverschap en redelijkheid en billijkheid, waardoor alle feiten en omstandigheden van het geval een rol spelen.
1 Rechtbank Den-Haag, 6 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14309
2Hoge Raad 10 juni 1983, NJ 1983, 796 en 795
Wil je er meer over weten? Bel Kaper Nooijen Advocaten. Wij weten hoe het zit!