Wie is hier nou de ondernemer: gij of ik?
De juridische ontwikkelingen rondom schijnzelfstandigheid zijn nog volop in beweging. Waar Advocaat-Generaal De Bock in september 2024 in haar advies aan de Hoge Raad oordeelde dat het ondernemerschap van chauffeurs buiten hun werkrelatie met Uber slechts een beperkte rol speelt bij de beoordeling of zij een arbeidsovereenkomst met Uber hebben, heeft de Hoge Raad op 21 februari jl. een ander standpunt ingenomen. Als reactie op de prejudiciële vragen in de inmiddels spraakmakende Uber-zaak, aangespannen door de FNV, heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de kernvraag: bestaat er een rangorde tussen de verschillende omstandigheden die worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst, waaronder het (externe) ondernemerschap van de werkende?
Achtergrond van de zaak
De juridische strijd begon met een vordering van FNV, die stelde dat Uber-chauffeurs feitelijk als werknemers moeten worden beschouwd en daarom recht hebben op de arbeidsvoorwaarden uit de CAO Taxivervoer. De rechtbank Amsterdam gaf FNV in 2021 deels gelijk en oordeelde dat Uber de CAO moet naleven. Uber ging in hoger beroep, waarin het Gerechtshof Amsterdam prejudiciële vragen stelde aan de Hoge Raad over de beoordeling van ondernemerschap binnen het kader van een arbeidsovereenkomst.
De prejudiciële vragen en de beantwoording daarvan door de Hoge Raad
Het Gerechtshof stelde ten aanzien van het ondernemerschap de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:
Belang van ondernemerschap: Kan de kwalificatie van een arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst afhangen van het feit of de werker als ondernemer kan worden beschouwd?
Verschillen binnen dezelfde soort arbeidsrelatie: Kunnen twee chauffeurs die hetzelfde werk verrichten voor dezelfde opdrachtgever (Uber) een verschillende juridische status hebben op basis van hun ondernemersstatus?
Interpretatie van ondernemerschap: Moet ondernemerschap alleen worden beoordeeld binnen de relatie tussen de werker en Uber, of mogen ook externe factoren zoals andere opdrachtgevers worden meegewogen?
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen als volgt beantwoord:
Ondernemerschap als relevante factor bij de kwalificatie: De Hoge Raad bevestigt dat ondernemerschap een relevante factor is bij de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat iemand die zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt, mogelijk niet onder een arbeidsovereenkomst valt.
Verschillende kwalificatie mogelijk: Het is juridisch mogelijk dat hetzelfde werk, uitgevoerd voor dezelfde opdrachtgever, voor de ene persoon als arbeidsovereenkomst geldt en voor de andere niet, afhankelijk van hun ondernemersstatus.
Brede uitleg van ondernemerschap: De Hoge Raad stelt dat ondernemerschap niet alleen moet worden beoordeeld binnen de specifieke relatie met Uber, maar dat ook externe factoren (zoals andere opdrachtgevers en fiscale behandeling) mogen worden meegewogen.
Gevolgen van deze uitspraak
Kort gezegd oordeelt de Hoge Raad dat ‘ondernemerschap’ bij de beoordeling van een arbeidsovereenkomst niet zwaarder of lichter weegt dan de andere factoren uit het Deliveroo-arrest. Dit betekent dat twee mensen exact hetzelfde werk kunnen verrichten voor dezelfde opdrachtgever, maar toch anders worden gekwalificeerd—de een als werknemer, de ander als zelfstandige. Dit hangt af van hoe zij zich in de markt positioneren. Factoren zoals het aantal opdrachtgevers en de manier waarop iemand klanten werft, spelen hierbij een rol. Hoewel deze aspecten niet per se doorslaggevend zijn, kunnen ze in de totale beoordeling wel het verschil maken.
De beoordeling van ondernemerschap gaat verder dan alleen de directe werkrelatie met een opdrachtgever. Ook externe factoren, zoals reputatie en acquisitie, worden volwaardig meegewogen. Hiermee wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van Advocaat-Generaal De Bock, die betoogde dat extern ondernemerschap pas van belang is als de andere factoren voor en tegen een arbeidsovereenkomst in evenwicht zijn.
De uitspraak in de Uber-zaak sluit aan bij eerdere rechtspraak en biedt meer duidelijkheid. Toch kan deze interpretatie botsen met de aankomende VBAR-wetgeving, die thans nog in ontwikkeling is. Dit wetsvoorstel introduceert namelijk een rechtsvermoeden van werknemerschap bij een laag uurtarief, waardoor werkenden sneller als werknemer worden beschouwd, tenzij de opdrachtgever anders bewijst. De Hoge Raad kiest echter voor een brede beoordeling, zoals bevestigd in de Uber-uitspraak, waarbij alle omstandigheden zonder vaste rangorde worden meegewogen. Dit kan tot tegenstrijdige uitkomsten leiden en spanningen veroorzaken tussen de rechterlijke toetsing en de nieuwe wet.
Op de hoogte blijven?
Volg Kaper Nooijen op Instagram of LinkedIn.