Transitievergoeding bij deeltijd ontslag
Een arbeidsovereenkomst kan niet gedeeltelijk worden opgezegd of door de rechter worden ontbonden. Vanwege het feit dat een arbeidsovereenkomst niet gedeeltelijk kan worden beëindigd is er in artikel 7:673 BW, welk artikel gaat over de verschuldigdheid van de transitievergoeding, ook geen rekening gehouden met een deeltijdontslag. Het wetsartikel voorziet dus niet in een verplichting de transitievergoeding gedeeltelijk te betalen.
Wanneer in de praktijk de wekelijkse arbeidsduur wordt verminderd, gebeurt dat door de bestaande arbeidsovereenkomst te beëindigen waarna een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een verminderde wekelijkse arbeidsduur. Hoewel deze handelwijze wordt aangeduid als “deeltijd ontslag” betreft het in feite dus geen gedeeltelijk ontslag maar een volledig ontslag.
Deze handelwijze was ook aan de orde in een recent geschil tussen een onderwijsinstelling en een leraar die na 104 weken arbeidsongeschiktheid een WGA uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,83%. De betreffende leraar ontving van de onderwijsinstelling een akte van ontslag onder gelijktijdige aanbieding van een akte van benoeming voor 55% van de volledige betrekking. De onderwijsinstelling handelde hiermee overeenkomstig de systematiek van de CAO Voortgezet Onderwijs. De leraar heeft de akte van benoeming ondertekend en heeft na ondertekening aanspraak gemaakt op betaling van de (volledige) transitievergoeding. Over de vraag of deze leraar recht had op de door hem gevorderde transitievergoeding is geprocedeerd tot en met de Hoge Raad (HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617).
De Hoge Raad oordeelde dat, ondanks het feit dat de wet hier geen rekening mee houdt, de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding toch moet worden aanvaard in bijzondere gevallen. Volgens de Hoge Raad is sprake van een dergelijk bijzonder geval wanneer is voldaan aan de volgende (cumulatieve) vereisten:
De vermindering van de arbeidsduur betreft een vermindering door omstandigheden gedwongen. De Hoge Raad geeft daarbij het voorbeeld van het gedeeltelijk vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden en blijvende arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
De vermindering van de arbeidsduur moet substantieel en structureel zijn. Hiervan is volgens de Hoge Raad sprake wanneer de arbeidstijd ten minste met 20% afneemt en het een vermindering betreft die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn.
Is voldaan aan deze voorwaarden, dan kan volgens de Hoge Raad worden gesproken van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad voegt aan haar overwegingen toe dat zulks het geval is ongeacht of sprake is van een vermindering van de arbeidsduur in de vorm van een gedeeltelijke beëindiging, een algeheel ontslag gevolgd door het sluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst of dat sprake is van een aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Is sprake van een gedeeltelijke beëindiging, dan dient de gedeeltelijke transitievergoeding berekend te worden naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidstijd en uitgaande van het loon waarop voor de vermindering van de arbeidstijd aanspraak bestond.